In Nederland wordt afval verbrand in afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s). Hierbij wordt energie opgewekt. Afval kan ook worden gebruikt om brandstoffen te maken of om weer nieuwe materialen van te maken. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van technieken voor thermische verwerking zoals pyrolyse en vergassen. Ook wordt van gemengd afval vaste brandstoffen gemaakt.
In een circulaire economie wordt uiteindelijk zo min mogelijk afval verbrand en wordt zoveel mogelijk weer grondstof voor de maakindustrie. In dit onderdeel van het CMP is uitgelegd welke technieken voor het thermisch verwerken van afval er zijn, wat de voor- en nadelen daarvan zijn en wat voor de transitie naar een circulaire economie wel en niet gewenst is. De toetsingskaders zijn van belang voor bedrijven die zulke technieken gebruiken en voor vergunningverleners.
Daarnaast is het voor het verbranden van vast afval in AVI’s belangrijk dat de afvalverbrandingscapaciteit in Nederland niet groter wordt. Want dat kan belemmerend werken voor hergebruik en recycling en zorgt onder andere voor uitstoot van broeikasgassen, stikstof en bodemas. Het CMP bevat in de toetsingskaders aandachtpunten voor bevoegd gezag voor de capaciteit van AVI’s. Daarnaast gelden er toetsingskaders die ingaan op de situatie dat Nederlands brandbaar afval moet worden gestort.
Het CMP geeft ook de toetsingskaders om te bepalen hoe de verwerking van afval door AVI’s moet worden ingedeeld, op basis van de mate waarin de AVI energie terugwint. Dit is onder andere van belang voor grensoverschrijdend transport en belangrijk voor de juiste monitoring. Hiervoor heeft het CMP de Leidraad R1/D10 bepaling AVI’s en de Leidraad indelen verwerkingshandelingen, zie onder instrumenten.